De successiewet maakt navordering mogelijk wanneer van een verkrijger te weinig belasting is geheven doordat de Belastingdienst de aanslag van een andere verkrijger heeft verminderd. De navorderingstermijn begint in dat geval pas te lopen op het moment dat de aanslag van de andere verkrijger is verminderd, aldus de Hoge Raad.
In 2001 komt erflaatster te overlijden. Tot haar overlijden was erflaatster getrouwd met belanghebbende, X. In het testament zijn zowel X als diens zoon benoemd tot erfgenamen. De Belastingdienst legt in maart 2003 aan beide erfgenamen aanslagen successierecht op. De zoon maakt bezwaar tegen zijn aanslag. Pas in januari 2009 wordt het bezwaar van de zoon gegrond verklaard en diens aanslag verminderd. Na deze vermindering legt de inspecteur in februari 2009 met toepassing van art. 52 SW 1956 een navorderingsaanslag successierecht aan X op. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat bij een navorderingsaanslag ex. art. 52 SW 1956 de termijn voor het opleggen van de aanslag aan de ene verkrijger (in dit geval X) pas gaat lopen op het moment dat de aanslag van de andere verkrijger (in dit geval de zoon) is verminderd. Dit betekent dat de onderhavige aanslag op tijd is opgelegd.De Hoge Raad stemt in met de beslissing van Hof 's-Hertogenbosch dat het begin van de navorderingstermijn voor de ene erfgenaam pas begint te lopen na vermindering van de aanslag van de mede-erfgenaam. Art. 52 SW 1956 bepaalt dat navordering mede kan plaatsvinden in gevallen waarin van een verkrijger te weinig belasting is geheven doordat de Belastingdienst een aan een andere verkrijger opgelegde aanslag heeft verminderd. Een dergelijke navorderingsaanslag kan, aldus de Hoge Raad, pas worden opgelegd nadat de aan die andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Bij de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd, is de termijn als bedoeld in art. 66 lid 2 SW 1956 bepalend. Daarvan uitgaande is niet in geschil dat de aanslag op tijd is opgelegd. Het cassatieberoep van X is ongegrond.
3