De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof geen blijk geeft van miskenning van art. 27q-1-b AWR of van enige regel van ongeschreven procesrecht. De zaak hoefde niet opnieuw voor feitelijk onderzoek door de rechtbank te worden behandeld.
Mevrouw X verhuurt kamers en appartementen. In geschil is de aan haar opgelegde IB-aanslag over 2006. Rechtbank 's-Gravenhage stelt X in het ongelijk. De rechtbank had de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting niet naar het door X opgegeven adres verzonden, zodat de zitting buiten medeweten en aanwezigheid van X heeft plaatsgevonden. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X met het door haar ingebrachte ondernemingsplan en de opsomming van haar activiteiten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkzaamheden, na het voltooien van de verbouwing, naar aard en omvang meer omvatten dan bij normaal actief vermogensbeheer gebruikelijk is. In cassatie stelt X dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op haar grief dat zij de zitting van de rechtbank niet heeft kunnen bijwonen en dat het hof de zaak dus had moeten terugwijzen naar de rechtbank.De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof geen blijk geeft van miskenning van art. 27q-1-b AWR of van enige regel van ongeschreven procesrecht (zie HR 13 januari 2012, nr. 11/02031, V-N 2012/6.6). Het hof was kennelijk van oordeel dat de door X aangevoerde feiten - die zij reeds voor de rechtbank had willen aanvoeren - aannemelijk waren. De zaak hoefde niet voor feitelijk onderzoek opnieuw naar de rechtbank. De klacht van X is terecht aangevoerd, maar kan dus niet tot cassatie leiden.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen