De Hoge Raad oordeelt dat de opgelegde navorderingsaanslag in stand blijft. Hieraan doet niet af dat de feiten die pas na het opleggen van de navorderingsaanslag bekend werden, het vereiste nieuwe feit opleveren.
Belanghebbende, X, is dga van E bv. In 1996 verhuist hij naar België. E bv wordt in dat jaar naar Belgisch recht omgevormd tot E Beheer BVBA. Op 11 december 1996 wordt besloten om de bv te ontbinden en haar vermogen te liquideren. Op 18 december 1996 ontvangt X een liquidatie-uitkering van € 710.166 van E bv. De inspecteur volgt bij het opleggen van de IB-aanslagen 1996 de door X ingediende aangiften. In de aangiften heeft X de liquidatie-uitkering niet meegenomen. De inspecteur legt vervolgens een IB-navorderingsaanslag over 1996 op in verband met de ontvangen liquidatie-uitkering. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X de liquidatie-uitkering in 1996 heeft genoten en dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur beschikt over het voor navordering vereiste nieuwe feit. Het hof overweegt daarbij dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag niet op de hoogte was van het feit dat X op het moment dat hij de liquidatie-uitkering genoot in Nederland woonachtig was. In cassatie stelt X dat de inspecteur er pas na het verstrijken van de navorderingstermijn achter was gekomen dat hij in Nederland woonde, en dat het hof dit niet als nieuw feit mocht aanmerken.De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat de inspecteur pas na het opleggen van de navorderingsaanslag bekend werd met de feiten en omstandigheden die de navordering rechtvaardigden. De navorderingsaanslag blijft in stand.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 september

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen