Q houdt de aandelen in de Zwitserse vennootschappen A AG en H AG. A AG houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. H AG verstrekt een lening aan X bv. In geschil is of de rente die X bv op deze lening betaalt op de voet van art. 10d Wet VPB 1969 van aftrek is uitgesloten. Hof Amsterdam oordeelt dat H AG een met X bv verbonden lichaam is in de zin van art. 10a lid 4 onderdeel c Wet VPB 1969. Vervolgens stelt het hof vast dat X bv met andere lichamen in een groep is verbonden in de zin van art. 2:24b BW. Volgens het hof stuit toepassing van art. 10d lid 1 Wet VPB 1969 niet af op het bepaalde in art. 10d lid 2 Wet VPB 1969 (dat een uitzondering bevat voor belastingplichtigen die niet deel uitmaken van zo een groep). Hierbij is volgens het hof niet van belang dat niet is komen vast te staan dat H AG behoort tot de andere lichamen waarmee X bv is verbonden in een groep in de zin van art. 2:24b BW.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft vastgesteld dat X bv met andere lichamen is verbonden in een groep in de zin van art. 2:24b BW. Ook is de Hoge Raad het met het hof eens dat de renteaftrekbeperking van toepassing is. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat art. 10d Wet VPB 1969 zich richt tegen een onevenwichtige verdeling van financieringslasten binnen een concern, en dat hierbij voor wat betreft het begrip ‘concern' is aangesloten bij de definitie van een ‘groep' zoals opgenomen in artikel 2:24b. Nu X bv deel uitmaakt van een concern, en H AG een met X bv verbonden lichaam is, is de renteaftrekbeperking terecht toegepast. Dat H AG niet tot de lichamen behoort waarmee X bv een groep vormt in de zin van art. 2:24b BW is daarbij niet van belang.
Lees ook het thema Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10d
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a