Hof Leeuwarden overweegt dat de verbouwing aan de boerderij niet ingrijpend genoeg is om van nieuwbouw te spreken.

Y1 en Y2, een echtpaar, exploiteren een veehouderij in maatschapsverband. De maatschap, Y, is ontheven van de landbouwregeling als bedoeld in artikel 27 van de Wet OB 1968. Op 7 september 2000 worden zij eigenaar van een boerderij met schuren en een ligboxenstal. Van september 2000 tot medio 2002 heeft Y de boerderij ingrijpend laten verbouwen. Volgens belanghebbende, Y1, is de omzetbelasting op de verbouwingkosten aftrekbaar. Y1 vindt dat door de werkzaamheden aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Ook stelt Y1 dat ook de bestemming van de boerderij is gewijzigd: van een boerderij tevens melkveehouderij naar een woonboerderij. De inspecteur stelt dat het uiterlijk van de boerderij slechts beperkt is gewijzigd en er dus geen sprake kan zijn van vervaardiging. In hoger beroep is nog in geschil of de inspecteur terecht voor het bedrag van € 13 800 aftrek van voorbelasting heeft geweigerd en terzake daarvan een naheffingsaanslag heeft opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de boerderij zodanig ingrijpend is verbouwd dat er een nieuwe onroerende zaak is opgeleverd als bedoeld in artikel 3, eerste lid, letter c, Wet OB 1968. Hof Leeuwarden overweegt, in navolging van Rechtbank Leeuwarden, dat de verbouwing onvoldoende ingrijpend is geweest om te oordelen dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Het hof is het ook met de rechtbank eens dat er geen sprake is geweest van een functiewijziging, omdat de gemengde functie van woon-werkpand door de verbouwing niet teniet is gegaan. Het hoger beroep is ongegrond.  

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Leeuwarden

Editie: 13 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen