X, werkzaam als lid van de mobiele eenheid, wordt vanwege een hersentumor in het jaar 2012 volledig arbeidsongeschikt verklaard, met ontslag in dat jaar als gevolg. Gedurende zijn loopbaan is X terwijl hij werd ingezet bij een hoog risicowedstrijd aan het hoofd geraakt door een stoeptegel. Ook is hij tijdens een oefening van de mobiele eenheid van een viaduct gevallen. Beide ongevallen leiden ertoe dat de door X gewenste loopbaanontwikkeling sterk was gestagneerd. X krijgt van zijn werkgever daarom een bedrag van € 15 000 netto aan schadeloosstelling uitbetaald in het jaar 2012. Volgens de werkgever betreft het immateriële compensatie voor het leed dat X als gevolg van de ongevallen heeft geleden. X komt in hoger beroep tegen de hem opgelegde aanslag ib/pvv voor het jaar 2012. In geschil is of de schadeloosstelling belast is voor de inkomstenbelasting, hetgeen X ontkent.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het leed ter compensatie waarvan de vergoeding werd toegekend voor een deel veroorzaakt door een onrechtmatige daad die door een derde jegens X was verricht. Indien al moet worden aangenomen dat de werkgever mede heeft beoogd uit die onrechtmatige daad voortgevloeide immateriële schade te vergoeden, brengt de omstandigheid dat de derde niet bij rechterlijke uitspraak tot schadevergoeding is veroordeeld, anders dan de inspecteur stelt, niet mee dat de vergoeding naar algemene maatschappelijke opvattingen geheel of gedeeltelijk als beloningsvoordeel wordt ervaren. De aan X door zijn werkgever betaalde vergoeding bij de aanslagregeling is ten onrechte in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 11