Advocaat-generaal Ettema concludeert dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel volgt uit de afspraken tussen werkgever en werknemer. De verloning als individueel loonbestanddeel staat daar niet aan in de weg.

In 2006 is de destijds bij X bv geldende pensioenregeling van het middelloonstelsel gewijzigd naar een beschikbarepremieregeling. Naar aanleiding van een onderzoek door de OR wordt vastgesteld dat de communicatie en informatie over de stelselwijziging te rooskleurig was en dat X bv aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. X bv betaalt daarop een tegemoetkoming aan haar (ex-)werknemers. Hierbij is een deel (€ 2400 per werknemer) aangewezen als eindheffingsloon. In geschil is of de gehele vergoeding moet worden aangewezen als eindheffingsloon voor de werkkostenregeling (art. 31a Wet LB 1964). Volgens de inspecteur is dat niet mogelijk omdat niet is voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. Rechtbank Gelderland oordeelt dat het volledige bedrag van de aan de actieve werknemers betaalde tegemoetkoming kan worden aangewezen als eindheffingsloon. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat maximaal € 2400 per werknemer als eindheffingsbestanddeel is aan te merken. X bv heeft namelijk geen hogere vergoeding aangewezen als eindheffingsbestanddeel en die aanwijzing kan zij niet meer in beroep of hoger beroep doen. Dat betekent ook dat X bv geen gebruik kan maken van de werkkostenregeling en de loonheffing in zoverre op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. X bv heeft recht op een teruggaaf van € 85.326 aan loonheffingen. X bv gaat in cassatie.

Advocaat-generaal Ettema concludeert dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel volgt uit de afspraken tussen werkgever en werknemer. De verloning als individueel loonbestanddeel staat daar niet aan in de weg. Uit de wijze van verloning kan namelijk niet meer dan een vermoeden omtrent de aanwijzing worden ontleend. Dit leidt echter niet tot cassatie omdat het hof zijn oordeel dat de tegemoetkomingen niet zijn aangewezen ook heeft gegrond op diverse andere documenten. De A-G stelt verder nog vast dat uit de systematiek van de werkkostenregeling als bruteringsregeling voortvloeit dat aanwijzing als eindheffingsbestanddeel niet na het genietingstijdstip kan plaatsvinden. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 31a

Wet op de loonbelasting 1964 31

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 1 augustus

106

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen