De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot inmenging in het recht van X op een ongestoord genot van zijn eigendom. Er is echter geen sprake van een schending van art. 1 EP.

X is geboren in 1948. Door de wetswijziging met betrekking tot de verhoging van de AOW-leeftijd gaat zijn AOW-pensioen niet op 1 augustus 2013 in, maar op 28 september 2013. Volgens X is dit in strijd met art. 1 EP.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door een persoon in de periode tussen het 15e en 65e jaar reeds opgebouwde verzekerde tijdvakken moeten worden aangemerkt als opeisbare rechten (‘claims'). Deze claims kunnen volgens de Centrale Raad worden beschouwd als vermogensrechten behorende tot een eigendomsrecht als bedoeld in art. 1 EP. Vervolgens stelt de Centrale Raad vast dat het door de wetswijziging veroorzaakte AOW-gat een inmenging vormt in het recht van X op een ongestoord genot van zijn eigendom. De Centrale Raad merkt vervolgens echter op dat de wijziging van de ingangsdatum en de verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen proportioneel is en er geen sprake is van een schending van art. 1 EP. Ook is er volgens de Centrale Raad geen sprake van een onevenredig zware last.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Sociale zekerheid algemeen

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Editie: 26 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen