Mevrouw X stuurt eind 2009 een "Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen" naar de Belastingdienst. Deze inkeerverklaring heeft betrekking op twee in 1993 en 1998 in de Verenigde Staten geopende effectenrekeningen. De over 1998 tot en met 2008 na te vorderen belastingen en de te betalen heffingsrente worden gecombineerd geheven door middel van een medio 2010 aan X opgelegde IB-navorderingsaanslag over 2005. De verlengde navorderingstermijn ziet op de jaren tot en met 2004. X stelt dat het toepassen van deze termijn in verhouding tot de VS als derde land een verboden beperking is van de vrijheid van kapitaalverkeer en dat de aanslag niet voldoende voortvarend is opgelegd. De inspecteur beschikte namelijk reeds in 2007 over een renseignement uit de VS.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat niet relevant is of de aanslag voor zover betrekking hebbende op de jaren tot en met 2004 met redelijke voortvarendheid is voorbereid en vastgesteld. De vrijheid van kapitaalverkeer geldt in beginsel ook voor derde landen. De standstill-bepaling van art. 57 lid 1 EG-verdrag (thans art. 64 lid 1 VWEU) maakt echter een uitzondering voor op 31 december 1993 uit hoofde van het nationale recht bestaande beperkingen inzake het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. X stelt vergeefs dat het aanhouden van een effectenrekening niet valt onder het begrip "financiële dienstverlening". Het beroep van X is slechts gegrond, aangezien de aanslag na de uitspraak op bezwaar alsnog is verminderd.