Aan X wordt een aanslag erfbelasting over het jaar 2010 opgelegd. X maakt bezwaar, hoewel de aanslag in overeenstemming met de aangifte is opgelegd. Zij is het namelijk niet eens met de WOZ-waarde van de woning van erflater en heeft tegen deze WOZ-waarde ook bezwaar gemaakt bij de gemeente. Als de Belastingdienst haar bezwaar ongegrond verklaart, gaat X in beroep. Hangende het beroep geeft de Belastingdienst aan dat de aanslag teruggebracht wordt naar nihil omdat de gemeente de WOZ-waarde heeft verlaagd naar € 40.000.
Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk omdat door de vermindering van de aanslag naar nihil het belang is komen te vervallen. Anders dan de inspecteur meent, heeft X wel recht op proceskostenvergoeding voor de kosten van de beroepsfase. Hoewel de verwijtbaarheid van het bestuursorgaan in principe niet ter zake doet, merkt de rechtbank nog wel op dat de Belastingdienst een beroep heeft uitgelokt doordat het de uitkomst van het WOZ-bezwaar van X bij de gemeente niet wilde afwachten. Voor een vergoeding van de bezwaarfase is geen ruimte aangezien de aanslag erfbelasting niet is herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De aanslag is immers overeenkomstig de in de aangifte verstrekte gegevens en de toen geldende WOZ-waarde vastgesteld. Aan de latere vermindering van de WOZ-waarde ligt een ambtshalve genomen beslissing op het door de gemeente niet-ontvankelijk verklaarde bezwaarschrift ten grondslag en niet een ten aanzien van X genomen beschikking als bedoeld in art. 26 Wet WOZ. Een dergelijke beschikking zou vanaf het moment van overlijden in de plaats zijn getreden van de ten aanzien van wijlen haar vader genomen beschikking, en zou daarmee in zoverre terugwerkende kracht hebben gehad.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage