Hof 's-Gravenhage oordeelt dat alle navorderingsaanslagen die de inspecteur met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegd heeft, niet tijdig opgelegd zijn en dus komen te vervallen. De overige aanslagen blijven in stand, evenals de boeten die overigens wel worden gehalveerd.

De inspecteur heeft aan X navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 1991 t/m 2000 telkens met verhogingen respectievelijk boeten van 100% waarvan de helft is kwijtgescholden. De aanslagen zijn opgelegd op basis van het saldo van een bankrekening van X bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg per 31 januari 1994.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat alle navorderingsaanslagen die de inspecteur met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegd heeft niet tijdig opgelegd zijn. De tijd die de inspecteur heeft besteed aan het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting (4 maart 2002) en die welke noodzakelijkerwijs is gemoeid met het voorbereiden en vaststellen van de aanslagen (28 mei 2003) acht het hof onaanvaardbaar. Dit omdat X na de vragen van de inspecteur direct heeft toegegeven rekeninghouder te zijn en de benodigde informatie ook meteen heeft verstrekt. De navorderingsaanslagen die met de normale termijn opgelegd zijn, kunnen wel in stand blijven. Met betrekking tot de boeten oordeelt het hof dat X voor elk van de nog in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan door bedragen aan inkomsten niet in haar aangiften te verantwoorden, en het kan niet anders dan dat het aan opzet van X is te wijten dat van haar te weinig belasting is geheven. De boeten worden wel beperkt tot 24% wegens de meewerkende houding van X en vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof 's-Gravenhage

Editie: 22 januari

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen