Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen vermogen ter beschikking heeft gesteld, omdat geen sprake is van een aanmerkelijk belang. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X houdt de aandelen in een nv. In 2014 verstrekken X en de nv in verband met een geplande participatie leningen aan een Holding en enkele (klein)dochtervennootschappen. In 2015 worden de (klein)dochtervennootschappen failliet verklaard. In verband met de verstrekte leningen brengt X € 132.000 aan negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aftrek. De inspecteur acht aftrek niet mogelijk, omdat X geen aanmerkelijk belang heeft in de Holding. Rechtbank Gelderland bevestigt het standpunt van de inspecteur. X is zelf geen aandeelhouder van Holding en heeft ook geen rechten om aandelen van deze vennootschap te verwerven.
Ook Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/3.1.1) zit op deze lijn. X, de nv en de aandeelhouder van Holding hadden namelijk afgesproken dat X via een nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap zou participeren. Deze tussenhoudstervennootschap is echter nooit opgericht. X heeft dan geen aanmerkelijk belang (gehad) in deze tussenhoudstervennootschap. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92