Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X bv de mate van BTW-aftrek niet deels op basis van de pro rata-methode en deels op basis van werkelijk gebruik mag bepalen.
Fiscale eenheid X bv verzorgt kinderopvang. Binnen haar onderneming wordt gebruik gemaakt van een platvorm waarbij de ten behoeve van de kinderopvang op de markt aanwezige applicaties met elkaar worden gekoppeld en gesynchroniseerd. Het ICT-platform wordt ook gebruikt door kinderopvangorganisaties die niet tot de fiscale eenheid behoren (derden). In haar BTW-aangiften maakt X bv bij de becijfering van de aftrekbare voorbelasting van de algemene kosten onderscheid tussen de kosten van het platform en de resterende algemene kosten. Zij berekent de aftrekbare voorbelasting met betrekking tot de kosten van het platform aan de hand van het aantal aansluitingen op het platform (werkelijke gebruik). Voor de overige algemene kosten gaat X bv uit van de omzetverhouding. De inspecteur is van mening dat voor de aftrekbare voorbelasting van het geheel aan algemene kosten moet worden uitgegaan van de omzetverhoudingen.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X bv de mate van BTW-aftrek niet deels op basis van de pro rata-methode en deels op basis van werkelijk gebruik mag bepalen. De A-G wijst er op dat deze regeling niet in strijd is met het EU-recht. Art. 173 lid 2 onderdeel c Btw-richtlijn dwingt de lidstaten namelijk niet om de methode van het werkelijke gebruik toe te passen op zowel alle goederen en diensten als op een deel daarvan. Nederland heeft er voor gekozen om de methode van het werkelijke gebruik alleen toe te staan voor alle goederen en diensten. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 11
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 31 augustus
Carrousel: Carrousel