Belanghebbende, X, en zijn echtgenot Y hebben samen twee jonge kinderen, als Y op 20 maart overlijdt. X neemt in de periode 1 januari t/m 31 december 2010 in totaal 468 uren aan ouderschapsverlof op. In verband hiermee houdt de werkgever op het bruto salaris van X een korting ouderschapsverlof in. En ook vermindert de werkgever het vakantiegeld en de dertiende maand. In zijn aangifte IB 2010 maakt X aanspraak op ouderschapsverlofkorting, maar volgens de inspecteur komt X daar voor niet in aanmerking omdat het belastbare loon van X in 2009 lager is dan in 2010. Dit komt doordat bij de vaststelling van het belastbare loon van X over 2010 de inkomsten uit vroegere arbeid van zijn overleden echtgenote meetellen als belastbaar loon van X. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur de wettelijke regeling juist heeft toegepast. De toepassing is ook in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, aldus de rechtbank. De rechtbank acht verder geen sprake van strijd met verdragsrechtelijke discriminatieverboden dan wel het gelijkheidsbeginsel. De stelling van X dat de regeling van de ouderschapsverlofkorting in zijn geval onredelijk uitwerkt omdat hij in 2010 een hoger belastbaar loon genoot dan in 2009 doordat de nabestaandenuitkeringen tot zijn belastbaar loon worden gerekend, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank mag immers niet oordelen over de redelijkheid van de keuze van de wetgever voor de vormgeving van de ouderschapsverlofkorting.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 44c
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14b
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet inkomstenbelasting 2001 3.80
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 5 september