Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bij het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid onzakelijk heeft gehandeld. Het door X gelopen risico is volgens het hof ingegeven door de aandeelhoudersrelatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X houdt direct en indirect de aandelen in diverse vennootschappen die in 2013 failliet gaan. De Rabobank stelt X daarop aansprakelijk voor de aan de vennootschappen verstrekte leningen en ook voor een schuld van een van de vennootschappen aan E nv. De bank verzoekt X om € 7,5 mln. te betalen. X wordt in 2015 failliet verklaard. In zijn IB-aangifte 2014 neemt X een voorziening van € 2,6 mln. op in verband met de aansprakelijkstellingen. De inspecteur accepteert de voorziening niet.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/7.1.3) oordeelt dat X bij het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid onzakelijk heeft gehandeld. Het door X gelopen risico is volgens het hof ingegeven door de aandeelhoudersrelatie. Daarbij is van belang dat er een reële kans bestond dat de vennootschappen op enig moment niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen. De vennootschappen hadden namelijk aanzienlijke schulden en de resultaten van de vennootschappen waren niet dusdanig positief dat hieruit de extra schuldenlasten binnen afzienbare tijd zouden kunnen worden voldaan. Vervolgens stelt het hof vast dat X niet in staat is om aan zijn verplichtingen jegens de bank en E nv te voldoen, zodat geen voorziening kan worden gevormd. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92