X bv vormt een fiscale eenheid met haar dochtervennootschap die worst en vleeswaren levert aan supermarkten. In haar VPB-aangifte voert X bv diverse voorzieningen op. Tevens wordt een vordering van € 50.000 afgewaardeerd naar nihil. De inspecteur accepteert de afwaardering en de voorzieningen niet.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur terecht de afwaardering van de vordering en de door X bv gevormde voorzieningen niet heeft geaccepteerd. De vordering betreft een lening tussen de dga van X bv en diens zoon. X bv was geen partij bij de overeenkomst. Ook de correctie van de garantievoorziening in verband met de levering van afgekeurde producten is terecht. X bv maakt niet duidelijk hoe de kosten zijn bepaald. Verder maakt zij ook niet aannemelijk dat de voorziening ziet op producten die op balansdatum reeds waren geleverd. De voorziening in verband met de bedrijfsbeëindiging is ook ten onrechte gevormd. X bv heeft geen stukken overgelegd ten aanzien van besprekingen met overnamekandidaten waaruit blijkt dat deze kandidaten het personeel niet over zouden willen nemen en X transitievergoedingen verschuldigd zou worden. Ook is van belang dat de onderneming in 2019 nog actief was. Verder is ook de pensioenvoorziening terecht gecorrigeerd voor het deel dat betrekking heeft op het pensioen van de echtgenote van de dga. De echtgenote houdt namelijk geen aandelen in X bv. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 december