Eiseres, stichting X, heeft als doel het geven van onderwijs aan kinderen met een verstandelijke beperking. Van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2014 detacheert stichting X twee werknemers bij stichting Y. Eén als directeur en één als secretarieel medewerker. Stichting Y is een samenwerkingsorganisatie van diverse scholen voor kinderen met een verstandelijke beperking, langdurig zieke kinderen en kinderen met epilepsie. Stichting X en stichting Y zijn niet opgenomen in de lijst van Bijlage B, onderdeel b van het Uitv.besl. OB 1968. Stichting X brengt de loonkosten van de twee gedetacheerde werknemers aan stichting Y in rekening zonder daarover omzetbelasting in rekening te brengen. De inspecteur heft deze omzetbelasting na. In geschil is of dit terecht is.
Volgens Rechtbank Den Haag is de minister van plan geweest stichting Y als vrijgestelde ondernemer aan te wijzen, maar dit voornemen is nooit uitgevoerd. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder f, Wet OB 1968 is dus niet van toepassing. Het beroep van stichting X op het Cito-arrest (Hoge Raad 10 september 2010, V-N 2010/43.17) wijst de rechtbank op feitelijke gronden af. Niet gebleken is namelijk dat de directeur en de medewerker onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten en evenmin is gebleken dat die werkzaamheden onontbeerlijk zijn voor het verlenen van onderwijs door stichting Y. Het beroep van stichting X op het overgangsrecht wordt eveneens afgewezen omdat ook daarvoor is vereist dat het moet gaan om nauw met het onderwijs samenhangende prestaties. De beroepen zijn voor een deel niet-ontvankelijk en voor een deel ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11