X is jonggehandicapte en in het jaar 2013 in dienstbetrekking bij een supermarkt. De inkomsten uit deze dienstbetrekking bedroegen € 6939. Daarnaast ontving X in het jaar 2013 van het Uwv een Wajong-uitkering van € 10.803. In de aangifte ib/pvv 2013 is de Wajong-uitkering gerubriceerd onder de kop inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. De voorlopige aanslag is vervolgens overeenkomstig de aangifte vastgesteld, waarbij de arbeidskorting mede is gebaseerd op de Wajong-uitkering. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag merkt de inspecteur de Wajong-uitkering aan als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en wordt de arbeidskorting gecorrigeerd. In geschil is of dit terecht is. X ervaart de Wajong-uitkering als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking omdat de Wajong-uitkering een aanvulling is op zijn salaris bij de supermarkt. Het beroep van X wordt echter ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam beslist in navolging van de rechtbank dat de Wajong-uitkering op basis van fiscale wet- en regelgeving moet worden gekwalificeerd als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. De inspecteur heeft de Wajong-uitkering dan ook terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking aangemerkt en X geen volledige arbeidskorting toegekend. Het hof heeft begrip voor het standpunt van X en vindt de wettelijke terminologie inderdaad verwarrend. Tot een andere beslissing kan dit niet leiden, omdat het hof gebonden is aan de wet en de daarin door de wetgever gekozen bewoordingen. Er is geen sprake van gewekt vertrouwen. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 11
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11