X neemt deel in een film-cv en in een scheepvaart-cv. In 2009 bedraagt het verlies uit deze beide ondernemingen € 17.496. Door het verlies bedraagt de arbeidskortingsgrondslag € 6.644, en heeft X geen recht op de doorwerkbonus. X is het hier niet mee eens en stelt dat bij het vaststellen van de arbeidskortingsgrondslag geen rekening moet worden gehouden met het verlies. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat voor de arbeidskortingsgrondslag geen rekening moet worden gehouden met alle winst uit onderneming, maar alleen met winst uit onderneming die met tegenwoordige arbeid wordt behaald. X heeft recht op de doorwerkbonus. De rechtbank vermindert de aanslag. Hof Leeuwarden oordeelt dat bij het vaststellen van de arbeidskortingsgrondslag alleen rekening moet worden gehouden met het inkomen dat een belastingplichtige verwerft met het verrichten van ‘tegenwoordige arbeid'. Het hof verwijst hierbij niet alleen naar de tekst en de wetsgeschiedenis van art. 8.11 lid 2 Wet IB, maar ook naar de per 1 januari 2011 in werking getreden wijziging van de wettelijke regeling van de arbeidskorting en de doorwerkbonus. Hierbij heeft de wetgever volgens het hof verduidelijkt dat de definitie ‘tegenwoordige arbeid' moet worden opgevat als: door de belastingplichtige verrichte tegenwoordige arbeid. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat een ‘quasi-ondernemer', zoals X, niet in aanmerking komt voor de arbeidskorting. Volgens de A-G strookt dit met de ratio van de arbeidskorting, het stimuleren dat belastingplichtigen betaald werk verrichten. De A-G wijst er hierbij op dat X alleen maar geld inbrengt en geen arbeid. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.12
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11