Hof Den Haag oordeelt dat de woning van X haar niet langer als hoofdverblijf ter beschikking is blijven staan, ondanks dat zij als uitgezonden ambtenaar binnenlands belastingplichtig is gebleven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X woont vanaf 2010 met haar gezin in het buitenland. Zij is in 2016 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgezonden naar Moskou. Haar zoon verhuist eerst mee naar Moskou, maar keert later in 2016 terug naar de woning in Nederland. Hij staat vanaf 24 augustus 2016 ingeschreven op dit adres in de Basisregistratie Personen. X merkt de woning in haar aangifte IB/PVV 2016 aan als eigen woning en trekt de hypotheekrente af. De inspecteur corrigeert dit. In geschil is of de woning ook vanaf 24 augustus 2016 kwalificeert als eigen woning.
Hof Den Haag (V-N 2021/20.1.1) oordeelt dat de woning X vanaf haar uitzending niet langer als hoofdverblijf ter beschikking staat. Dat X als uitgezonden ambtenaar binnenlands belastingplichtig is gebleven, wil niet zeggen dat zij daarmee haar hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden. Nu X de woning ter beschikking stelt aan een derde, haar zoon, kan zij de uitzendregeling van art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001 niet toepassen (HR 21 december 2012, 11/04685, BNB 2013/82, V-N 2013/2.16). Van een kraakwachtsituatie (HR 7 juni 2013, 12/05459, BNB 2013/184, V-N 2013/29.16) is evenmin sprake. X maakt niet aannemelijk dat de zoon de woning in augustus 2016 enkel heeft betrokken om de zorgplicht van een kraakwacht uit te voeren en niet (mede) om in diens eigen woonbehoefte te voorzien. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111