De Wrakingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het verzoek tot wraken van de wrakingskamer in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.

De heer A heeft een hoger beroep lopen bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Aan het begin van de zitting doet hij de raadsheren ieder een lijst van 28 vragen toekomen. Hiermee wil A achterhalen wat hen persoonlijke levensovertuiging is. Volgens A laten de raadsheren door deze vragen niet te willen beantwoorden, duidelijk blijken zich onvoldoende te realiseren dat de levenshouding fundamenteel van invloed is op hun daden en denkwijzen en op het vonnis. In geschil is het verzoek tot wraking. Tijdens de behandeling hiervan wraakt A om dezelfde reden ook de wrakingskamer.

De Wrakingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het verzoek tot wraken van de wrakingskamer in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Het verzoek tot wraking wordt buiten behandeling gelaten, omdat het berust op gronden die voor elke wrakingskamer – in welke samenstelling dan ook – zou gelden (zie ook HR 25 september 2018, 17/04189, V-N 2018/53.22 en HR 20 december 2019, 19/04515, V-N 2020/2.15). Het wrakingsverzoek ten aanzien van de met de behandeling van de inhoudelijke zaak belaste raadsheren wordt afgewezen. Het niet willen beantwoorden van de vragen van A geeft geen blijk van een vooringenomen jegens hem, dan wel dat zijn vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Gelet op de stapeling van wrakingsverzoeken en het oneigenlijk gebruik daarvan zal een volgend verzoek om wraking in dezelfde zaak niet in behandeling worden genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 1 september

48

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen