Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv niet vergelijkbaar is met een gelduitlenende financiële instelling en dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat een lagere rente dan 4% in aanmerking moet worden genomen.
X bv heeft geld uitgeleend aan haar certificaathouder. Per 1 januari 2014 bedraagt haar vordering € 1.804.554 en per 31 december 2014 € 943.264. Er is geen einddatum, aflossingstermijn of zekerheidsstelling overeengekomen. Op 8 maart 2015 heeft X bv verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte VPB 2014. Op 16 april 2015 is de aangifte VPB 2014 ingediend. In deze aangifte is een bedrag van € 8132 aan rente (0,6%) in aanmerking genomen op de vordering. Bij brief van 26 mei 2015 is bevestigd dat het uitstel is verleend. Op 22 september 2018 is de aanslag VPB 2014 opgelegd, waarbij in afwijking van de aangifte de rente is gecorrigeerd naar € 37.370 (4%). X bv stelt zich op het standpunt dat de aanslag te laat is opgelegd en dat de rente op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat indien op verzoek uitstel is verleend de termijn waarbinnen een aanslag moet worden vastgesteld wordt verlengd met het verleende uitstel, ongeacht of het uitstel nodig was of is gebruikt. De aanslag is derhalve tijdig vastgesteld. Voorts oordeelt de rechtbank dat X bv niet vergelijkbaar is met een gelduitlenende financiële instelling, doch met een particuliere belegger en dat de rente moet worden gesteld op het door een particuliere belegger te behalen rendement op een geldlening aan een derde, waarbij die geldlening wat betreft omvang, looptijd en risico vergelijkbaar is met de onderhavige lening. X bv heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lagere rente dan 4% in aanmerking moet worden genomen. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8b
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 5 juni