Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij aan het urencriterium voldoet. Een aannemelijke onderbouwing van de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de gefactureerde bedragen, ontbreekt eveneens. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X begint in 2014 met het ontwikkelen van een applicatie voor mobiele telefoons. De broer van de partner van X, B, neemt voor een derde deel in de ontwikkeling van de applicatie. X heeft het bedrijf van zijn partner, F, ingeschakeld om aan de ontwikkeling mee te werken. In zijn aangifte brengt X de van F ontvangen facturen als kosten ten laste van het resultaat. Tevens neemt X in zijn aangifte de zelfstandigen- en startersaftrek in aanmerking.

Hof Amsterdam (V-N 2022/29.1.2) oordeelt, in overeenstemming met de rechtbank, dat X niet aannemelijk maakt dat hij aan het urencriterium voldoet. Een aannemelijke onderbouwing van de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de gefactureerde bedragen, ontbreekt eveneens. De inspecteur handelt niet onzorgvuldig door in de bezwaarfase geen vragen te stellen over het urencriterium, omdat X in de beroepsfase voldoende gelegenheid had hiervoor alsnog bewijsstukken over te leggen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, nu geen feiten zijn aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat X en B zich in een vergelijkbare situatie bevinden. X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep te laat. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.76

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

6

Gerelateerde artikelen