Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur bij omkering van de bewijslast een zekere ruwheid in acht mag nemen voor het vaststellen van de naheffingsaanslag loonheffingen.
X drijft een wasserijonderneming in de vorm van een vof. Bij een controle blijken niet alle werknemers in de loonadministratie te zijn opgenomen. Ook missen essentiële onderdelen in de administratie, zodat financiële en loonadministratie belangrijke leemtes bevatten. In vergelijking met de branchegegevens is het aangegeven loon in verhouding tot de aangegeven omzet veel te laag. De inspecteur corrigeert het netto loon (dus zonder belastingen en premies) naar 30% van de aangegeven omzet. Volgens de branchegegevens is het brutoloon iets minder dan 50% van de aangegeven omzet. Na het vaststellen van de correctie blijkt dat de werknemers van X veel meer uren hebben gewerkt en dan gebruikelijk in de branche.
Hof Amsterdam oordeelt dat de Belastingdienst bij omkering van de bewijslast een zekere ruwheid in acht mag nemen bij het vaststellen van de naheffingsaanslag loonheffingen, omdat de gegevens ontbreken om een betere inschatting te maken. De berekening van de inspecteur hoeft daarbij geen mathematisch sluitende onderbouwing te bevatten. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag loonheffingen heeft de inspecteur een berekening gemaakt die zowel gunstige als nadelige elementen bevat voor X. Onder deze omstandigheden is de ruwe berekening van de lonen niet onredelijk of willekeurig. De naheffingsaanslag loonheffingen blijft in stand.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet op de loonbelasting 1964 30a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 29 maart