Bij uitspraak van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank de beroepen van X tegen de uitspraken op bezwaar tegen navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 1999, 2000 en 2001 gegrond verklaard en deze verminderd. Het geschil over 1999 en 2000 betrof de vraag of de huuropbrengst van een pand tot het belastbaar inkomen van X moest worden gerekend. Het geschil over 2001 betrof de vraag of een woning was aan te merken als eigen woning in verband met aftrek van hypotheekrente. In een nadere uitspraak heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van € 11.250 schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de Staat tot een bedrag van € 1250. De inspecteur komt in hoger beroep. Het geschil betreft de omvang van de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Hof Amsterdam (MK I, 25 april 2013, 12/00324, V-N 2013/37.2.2) overweegt dat aan de gevoelens van spanning en frustratie die schending van de redelijke termijn meebrengt, in twee van de drie procedures dezelfde fiscale vraag ten grondslag ligt. Naar het oordeel van het hof is het om die reden niet aannemelijk dat X meer spanning en frustratie heeft ondervonden dan indien slechts een procedure langer dan twee jaar zou hebben geduurd. Het hof kent schadevergoeding toe voor de procedure waarin de grootste overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Het bedrag wordt vastgesteld op € 7450. Het hoger beroep is gegrond. Omdat de Staat en X geen hoger beroep hebben ingesteld kan geen oordeel worden gegeven over de door de rechtbank aan de Staat toegerekende schade. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:73