De heer X is eigenaar van een perceel grond (hierna: terrein B) dat deels ter beschikking wordt gesteld aan zijn bv en voor het overige zijn privévermogen is. Daarnaast is X eigenaar van een naastgelegen perceel (hierna: terrein A). X heeft op terrein A bedrijfshallen ontwikkeld, die in 2002 met winst zijn verkocht. Vóór de bouw van de hallen was terrein A verontreinigd. De verontreinigde grond is afgegraven en is verplaatst naar terrein B. De verontreinigde grond is daar nog steeds aanwezig. In geschil is of en tot welk bedrag X kosten ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden mag brengen ter zake van de sanering van terrein B. In zijn IB-aangifte voor 2002 neemt X een voorziening op van ruim € 1 miljoen. X baseert zich op offertes van D bv. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam oordelen dat bij het bepalen van de in aanmerking te nemen kosten moet worden uitgegaan van de kosten die een derde partij aan X in rekening zou hebben gebracht als tegenprestatie voor het overnemen van de 25.000 ton vervuilde grond. Er is namelijk geen saneringsverplichting. Hoewel Rechtbank Haarlem 30% van de begrote saneringskosten aannemelijk acht (€ 313.500), gaat Hof Amsterdam in goede justitie uit van € 200.000, zijnde de waardevermindering van terrein B als gevolg van het overnemen van de vervuilde grond, verhoogd met een (winst)opslag die de derde daarvoor zou berekenen. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad bevestigt dat X slechts kosten in aanmerking mag nemen die een onafhankelijke derde aan hem in rekening zou brengen voor het overnemen van de vervuilde grond. Er is door het hof terecht overwogen dat deze onafhankelijke derde geen rekening zal houden met kosten van sanering en dat de kosten kunnen worden gesteld op € 200.000. De uitspraak van het hof is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van X is ongegrond.