In de Eindejaarsregeling 2022 is uitgewerkt hoe de ‘Wet bedrag ineens’ uitwerkt voor pensioen in eigen beheer.
De internetconsultatie hiervan is onlangs beëindigd. Op 1 juli 2023 treedt de (gewijzigde) Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen voor het onderdeel ‘bedrag ineens’ in werking. De mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen – maximaal 10% van de aanspraak – bij pensioeningang in een bedrag ineens te laten uitkeren, geldt niet alleen voor het pensioen bij een verzekeraar of pensioenfonds, maar ook voor het pensioen waarvan een eigenbeheerlichaam de uitvoerder is. Maar welk 'bedrag ineens' mag deze uitvoerder nu uitkeren?
Hiervoor wordt art. 3.12 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 aangepast. Daarin wordt met ingang van 1 juli 2023 bepaald dat de vermindering van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd moet worden met de afkoopvoet volgens de in dat artikel opgenomen tabel.
Dus als bijvoorbeeld het ouderdomspensioen met € 2.000 daalt en de afkoopvoet 20 bedraagt, dan is het 'bedrag ineens' € 40.000.
Belang voor de praktijk
Helaas zijn de (voorlopige) afkoopvoeten in de ter internetconsultatie aangeboden conceptwettekst nog niet bekend gemaakt. De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de bepaling van de hoogte van de afkoopvoet zijn daarentegen wel bekend gemaakt. Die zijn, onder de tabel, opgenomen in het concept tweede lid van art. 3.12 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011.
In de concepttabel wordt de hoogte van de afkoopvoet bepaald aan de hand van twee variabelen. Ten eerste is dat de leeftijd van de pensioengerechtigde op 1 januari van het jaar waarin de afkoop plaatsvindt. De tweede variabele is het al dan niet bestaan van een indexatierecht. Voor de vaststelling van de afkoopvoet wordt daarbij uitgegaan van een vaste indexatie van 2% als indexatie is overeengekomen.
Dat het bedrag ineens – het hiervoor gegeven voorbeeld volgend – € 40.000 bedraagt, wil niet zeggen dat de stand van de pensioenvoorziening eveneens met € 40.000 daalt. Deze daling kan hoger of lager uitvallen. De (lagere) pensioenaanspraak moet immers nog steeds actuarieel gewaardeerd worden met inachtneming van een rekenrente van ten minste 4% (art. 3.29 Wet IB 2001).
Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Loonbelasting