Ondanks de al jaren voortdurende discussie over de houdbaarheid van het box 3-stelsel, is een concrete hervormingsstap nog altijd niet gezet. Dat dit ook de Tweede Kamer niet onberoerd laat, blijkt maar weer eens uit het recent ingediende amendement op het wetsvoorstel tot aanpassing van box 3. Leo Stevens waardeert deze poging om vaart te zetten achter de ombouw van de vermogensrendementsheffing, maar vindt een amendement daarvoor niet geschikt. De tijdsdruk schaadt de zorgvuldigheid. Edwin Heithuis ziet het box 3-amendement als een stap in de goede richting. “Een amendement is niet ideaal, maar alle beetjes helpen.” 

Langslepende kwestie

Een box 3-heffing op basis van werkelijk rendement. Dat is niet alleen een veel geuite wens vanuit de praktijk, maar ook het doel van het kabinet. Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën blijft dit benadrukken in zijn brieven aan de Tweede Kamer, maar ondanks meerdere onderzoeken zet ook hij geen stip aan de horizon. Komend voorjaar volgen eerst de uitkomsten van een nieuw box 3-onderzoek en het juridisch advies voor een tegenbewijsregeling in box 3 voor wie vooral of uitsluitend spaargeld bezit. De resultaten kunnen worden meegenomen tijdens de formatie van een nieuw kabinet.

In de tussentijd moet het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3, dat onderdeel is van het pakket Belastingplan 2021, binnen het huidige box 3-stelsel soelaas bieden aan de meeste spaarders en de relatief kleine beleggers. Het wetsvoorstel verhoogt per 1 januari 2021 het heffingvrije vermogen naar € 50.000 (voor partners € 100.000). Ook de schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de tweede schijf begint bij een box 3-vermogen van € 100.000 en de derde schijf bij een vermogen van € 1 miljoen.

Sympathieke verruiming met een budgettaire kanttekening

In zijn eerste indruk van de Belastingplannen 2021 voor TaxLive, sprak Heithuis, hoogleraar fiscale economie aan de UvA en verbonden aan BDO, van een sympathieke verruiming. Dat gevoel overheerst nog altijd. “Alle beetjes helpen. Toch is het bij lange na niet genoeg. En niet alles is sympathiek. Vanwege budgetneutraliteit gaat de schijfindexatie eraf en gaat het box 3-tarief van 30% naar 31%. De hogere vermogens betalen dus in feite de rekening. Ik mag hopen dat er een dag komt dat Financiën eindelijk die budgetneutraliteit eens loslaat, want dat staat elke verbetering van box 3 in de weg.”

“Bovendien heeft het kabinet al die jaren te veel geheven, zeker van spaarders,” vervolgt Heithuis. “Daar mag best iets tegenover staan. Dus streep die meeropbrengst in het verleden weg tegen de minderopbrengst die box 3 na de verruiming gaat opleveren.”

Amendement

De voorgestelde aanpassing van box 3 is voor Tweede Kamerlid Leijten van SP niet voldoende. Met een amendement op het wetsvoorstel wil zij een einde maken aan de langslepende discussie over de ‘box 3-belasting’ voor spaarders. In haar voorstel kan het voordeel uit sparen en beleggen op verzoek van de belastingplichtige worden verlaagd als gedurende het gehele of nagenoeg gehele jaar sprake is van risicoarme en niet- of nauwelijks renderende bezittingen. Ter dekking van deze risicoarme vermogensrendementsvariant gaat het box 3-tarief omhoog naar 33%. Volgens Leijten wordt met haar amendement de box 3-heffing eerlijker en rechtvaardiger.

Niet het geëigende middel

Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voormalig kroonlid van de SER, spreekt zijn waardering uit voor deze poging om bij amendement box 3 aan te passen. “Kennelijk probeert de oppositie nu vaart te brengen in de hervorming van box 3. Dat apprecieer ik. Het is echter niet verstandig om dergelijke belangrijke aanpassingen af te dwingen met een op de valreep onder tijdsdruk ingediend amendement.”

Alle beetjes helpen

Net als het wetsvoorstel tot aanpassing van box 3, valt ook het amendement voor Heithuis in de categorie ‘alle beetjes helpen’. “Het amendement is niet perfect, technisch ingewikkeld en details ontbreken. Maar op dit moment is het amendement wel het maximaal haalbare drukmiddel om Financiën in beweging te krijgen richting een serieuze verbetering van het box 3-systeem. De koninklijke weg is natuurlijk een fatsoenlijk wetsvoorstel, maar dat ligt nog ver voor ons. En helaas betalen ook in het amendement de hogere vermogens de prijs voor de aanpassing, getuige de voorgestelde stijging van het box 3-tarief naar 33%, ook nu weer vanwege de budgetneutraliteit.”

Ook Stevens vindt de tariefsverhoging tot 33% vanwege het parlementaire gebruik om dekking voor een amendement aan te dragen niet geloofwaardig. “Om risicoarme beleggers tegemoet te komen is het herstellen van een fout door bewust een andere fout te maken in de vorm van een te hoog tarief immers geen juiste oplossing.”

10%-vereiste te strikt

Volgens Stevens zitten aan het amendement enkele haken en ogen, zoals het 10%-vereiste dat in zijn ogen te strikt is. “Het verzoek om toepassing van de risicoarme vermogensrendementsvariant is gebonden aan het strakke vereiste dat niet meer dan 10% van het vermogen wordt aangehouden in risicoarme bezittingen. Het verzoek wordt dus niet gehonoreerd als voor meer dan 10% andere dan de risicoarme bezittingen worden aangehouden. Een kleine overschrijding van de 10%-marge kan onevenredig zware consequenties hebben. Denk bijvoorbeeld aan het bezit van een vakantiewoning dat voor spaargelden de kwalificatie tot risicoarme beleggingen kan blokkeren. Met het 10%-vereiste creëer je nieuwe onevenwichtigheden.”

Risicoarme bezittingen niet voldoende afgebakend

Tot de risicoarme bezittingen behoren in het amendement in ieder geval alle vormen van banktegoeden, waaronder (wederom: in ieder geval) betaalrekeningen, spaarrekeningen en termijndeposito’s, met uitzondering van tegoeden die worden aangehouden op een effectenrekening. Voor deze begrippen wordt aangeknoopt bij artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. “Het criterium ‘risicoarme bezittingen’ is daarmee niet scherp afgebakend,” zegt Stevens. “Dat lijkt mij voor de uitvoerbaarheid wel wenselijk. Bij zoveel onduidelijkheid is trouwens het dreigen met verzuim- en vergrijpboeten al snel disproportioneel.”

Samenhang met andere regelingen ontbreekt

Dat in het amendement geen rekening is gehouden met fiscale regelingen die samenhangen met box 3, noemt Stevens een belangrijk gemis. “Om het amendement een echte kans van slagen te geven, is een nadere uitwerking nodig van de binnen box 3 geldende bijzondere regelingen, zoals de defiscaliseringsregeling bij erfrechtelijke verkrijging. En hoe verhoudt de vrije toerekening van vermogensbestanddelen van de partners zich tot het 10%-criterium? Het amendement gaat uit van een verzoek door ‘de’ belastingplichtige? Ook is de vraag wat het jaarcriterium voor risicoarme bezittingen betekent voor immigratie en emigratie gedurende het jaar. Helaas ontbreken de details.”

Onhoudbaar

Het amendement dat over enkele dagen al dan niet zal worden aangenomen door de Tweede Kamer, maakt box 3 niet plotsklaps tot een houdbaar stelsel. Daarvoor is meer nodig. Stevens was destijds voorstander van de box 3-vermogensrendementsheffing in de Wet IB 2001. “Het forfaitaire vermogensrendement in box 3 was toen een verlegenheidsoplossing want het systeem van vóór 2001 was niet meer houdbaar en de in 1980 in mijn proefschrift bepleite vermogenswinstbelasting was nog geen realistisch alternatief. Sinds de invoering in 2001 heeft de tijd echter niet stilgestaan. De wetgever had moeten ingrijpen toen het forfaitair rendementspercentage van 4% allang geen haalbare kaart meer was voor spaarders.”

Heithuis vult aan dat de belastingheffing over de inkomsten uit vermogen van vóór 2001 zo lek was als een mandje. “Box 3 was daar een reactie op en is inmiddels behoorlijk succesvol gebleken. Box 3 valt immers niet te ontlopen en met een stelsel dat van ficties en veronderstellingen aan elkaar hangt, heb je automatisch een robuuste opbrengst. Dat was toen het doel en daar voldoet het box 3-stelsel nog altijd prima aan. Maar het is natuurlijk verre van rechtvaardig.”

Hoe moet het wel?

Stevens en Heithuis hebben zo hun eigen ideeën over hoe box 3 er in de huidige tijd uit zou moeten zien. “De Belastingdienst heeft tegenwoordig ruim zicht op de meeste vermogensposities en inkomensstromen,” merkt Stevens op. “Laten we daarom geen tussentijdse regimes meer creëren en laten we stoppen met het repareren van een niet-geloofwaardig stelsel ten faveure van spaarders en ten koste van andere beleggers in box 3. De tijd is rijp om minimaal over te schakelen naar een partiële vermogenswinstbelasting voor de box 3-stromen die de fiscus in beeld heeft. Als we ruim 1 miljoen zzp’ers kunnen belasten voor hun werkelijk genoten inkomen, dan snap ik niet dat dit niet mogelijk is voor de kleine groep vermogende beleggers boven de heffingvrije voet. Na alle onderzoeken naar een vermogenswinstbelasting, is het nu tijd voor een concreet wetsvoorstel. Eventuele knelpunten kunnen desnoods forfaitair worden opgelost.”

Stevens spreekt bewust over een vermogenswinstbelastingachtig alternatief, omdat dit een mengvorm zal zijn van een vermogenswinst- en vermogensaanwasbelasting.

Mocht de wetgever toch binnen het huidige box 3-stelsel willen blijven, dan denkt Heithuis aan het volgende: “Ga uit van de daadwerkelijke vermogenssamenstelling en niet van een fictieve vermogenssamenstelling en hanteer, net als nu, verschillende forfaitaire rendementspercentages per vermogenscategorie sparen en beleggen. Het binnen box 3 hoppen tussen vermogensbestanddelen kan worden voorkomen door twee peildata te hanteren, 1 januari en 1 juli.”

Ideale oplossing is een utopie

Volgens Heithuis is er echter geen ideale oplossing. “Het kabinet wil toe naar het belasten van het werkelijke rendement. Vermogenswinstbelasting en vermogensaanwasbelasting hebben dit beiden als uitgangspunt. Nadeel van een vermogenswinstbelasting is het uitstellen van belastingheffing. Vermogensmutaties worden namelijk pas belast bij realisatie. En een vermogenswinstbelasting is zowel inhoudelijk als uitvoeringstechnisch ingewikkeld.”

Heithuis prefereert een vermogensaanwasbelasting. “Belastinguitstel is dan niet mogelijk. Net als de vermogenswinstbelasting heeft de vermogensaanwasbelasting wel het euvel dat je de belasting in klinkende munt moet betalen, terwijl de vermogensaanwas wellicht een papieren winst is. Voor het overgrote deel van beleggers die hun aandelen, obligaties en dergelijke snel en gemakkelijk te gelde kunnen maken, is dit eigenlijk geen noemenswaardig probleem.”

“Het zijn de vastgoedbeleggers die het meest aanlopen tegen dit euvel van een vermogensaanwasbelasting,” vervolgt Heithuis. “Daarom heb ik in het Weekblad fiscaal recht al eens voorgesteld om de vastgoedbelegger uit box 3 te halen en hem over te hevelen naar box 1 of onder te brengen in een nieuwe box 4. Dan zit die de andere box 3-beleggers niet meer in de weg en kan voor hen probleemloos worden overgestapt op een vermogensaanwasbelasting. De vastgoedbezitter zou je dan op dezelfde wijze kunnen belasten als thans de ondernemer. In zoverre val ik Leo Stevens bij. Als we dit voor 1 miljoen zzp’ers kunnen, waarom dan niet voor de veel kleinere groep vastgoedbezitters?”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2020

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

8

Gerelateerde artikelen