Een man trekt de rente op een doorlopend krediet af bij zijn belastingaangifte. De inspecteur vordert de te weinig geheven belasting na en brengt belastingrente in rekening. Volgens het hof is de man niet te kwader trouw en is de navordering daarom niet mogelijk.

De zaak (Hof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:287) verloopt als volgt. Een man betaalt in 2014 € 1.023 aan rente op een doorlopend krediet en brengt dit bedrag in mindering bij zijn belastingaangifte over dat jaar. Die lening is hij in 2014 aangegaan.

In 2017 legt de inspecteur een navorderingsaanslag op en brengt belastingrente in rekening. Volgens de inspecteur is hij bevoegd tot navordering omdat de man te kwader trouw is. De man voert aan dat hij de lening is aangegaan om een verbouwing te financieren. Bewijsstukken kan hij echter niet overleggen. De man stelt dat hij niet te kwader trouw gehandeld heeft. Daar is het hof het mee eens.

Volgens het hof heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat man ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat door de aftrek van de rente uit het doorlopend krediet als eigenwoningrente te weinig belasting zou worden geheven en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard. Het hof motiveert dit als volgt:

"Als het geleende geld uit het doorlopend krediet immers is aangewend voor de verbetering van de eigen woning, zoals belanghebbende stelt maar waar hij geen bewijs voor kan aandragen, kan ook het doorlopend krediet als een eigenwoningschuld aangemerkt worden."

Het hof vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente.

Belang voor de praktijk

Centraal in deze procedure staat de vraag of de inspecteur gerechtigd was om belasting na te vorderen. Wanneer is dat mogelijk?

De inspecteur heeft op grond van artikel 16 AWR de mogelijkheid om de te weinig geheven belasting na te vorderen als voldaan is aan de volgende elementen:

  • Er moet sprake zijn van een nieuw feit.
  • Dat feit levert het vermoeden op dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
  • Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen reden voor navordering zijn, tenzij er sprake is van kwade trouw.
  • Van kwade trouw is sprake indien de daarvoor vereiste bewustheid aanwezig was ten tijde van het doen van die aangifte. "Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)" (Hoge Raad 29 februari 2008, nr. 43274).

Volgens het hof kan een doorlopend krediet als het is aangewend voor de verbetering van de eigen woning als eigenwoningschuld worden aangemerkt. Die opmerking heeft bij ons de wenkbrauwen doen fronsen. Ongetwijfeld had het hof een consumptief krediet in gedachten en stond het verschil tussen een persoonlijke lening en doorlopend krediet even niet helder op het netvlies.

In tegensteling tot een persoonlijke lening kan er bij een doorlopend krediet nadat daarop aflossingen hebben plaatsgevonden weer bijgeleend worden. Het is deze mogelijkheid van bijlenen die ertoe leidt dat er geen sprake kan zijn van een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001. Dat artikel bepaalt immers onder meer dat er sprake moet zijn van een schuld:

a) die is aangegaan in verband met een eigen woning;
b) ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c;
c) ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis)

Omdat bij een doorlopend krediet altijd weer de mogelijkheid bestaat om de afgeloste lening weer op te nemen is niet voldaan aan de eis dat er sprake moet zijn van een contractuele aflosverplichting sub b.

De contractuele aflosverplichting geldt overigens niet voor leningen die onder het overgangsrecht bestaande eigenwoningschuld vallen van artikel 10bis.1 Wet IB 2001. Een doorlopend krediet dat onder het overgangsrecht valt, kan daarom wel kwalificeren als bestaande eigenwoningschuld. Als er na aflossing weer geld wordt opgenomen dan moet dat geld dat is opgenomen binnen de periode ‘lopende jaar + 1 kalenderjaar’ (wederom) besteed worden voor verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Is dat niet het geval dan is in zoverre sprake van een box 3-schuld.

Tot slot kan het doorlopend krediet in deze procedure niet onder het overgangsrecht vallen. De lening is immers pas in 2014 aangegaan om een verbouwing te financieren.

Lees ook de thema's Navordering en Eigenwoningregeling.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

56

Gerelateerde artikelen