De Kennisgroep aanmerkelijk belang neemt het standpunt in dat een lening voor de ondernemerswoning buiten de werkingssfeer van de Wet excessief lening bij eigen vennootschap valt. Dit soepele standpunt wordt duidelijk gemaakt in een casus die ook heel anders had kunnen worden uitgelegd.
Het standpunt van de Kennisgroep Aanmerkelijk Belang van de Belastingdienst is van 21 december 2023 en heeft nummer KG:003:2023:11.
Een zelfstandig ondernemer rekent tot zijn ondernemingsvermogen een woning met de hiervoor aangegane lening. De lening is hij aangegaan bij een eigen bv. Nu de lening tot het ondernemingsvermogen behoort is voor de inkomstenbelastingheffing geen sprake van een eigenwoningschuld in de zin van art. 3.119a Wet IB 2001.
Dit kan van belang zijn voor de toepassing van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap (Stb. 2022, 531). Deze wet bepaalt dat voor zover sprake is van een excessieve lening de bv geacht wordt een dividenduitkering te hebben gedaan aan de aandeelhouder. Excessief is met ingang van 2024 een lening van meer dan € 500.000 (2023: € 700.000). Maar eigenwoningschulden zijn hiervan uitgesloten (art. 4.14a lid 6 Wet IB 2001).
Zoals gezegd valt de lening die tot het ondernemingsvermogen behoort, niet tot de eigenwoningschuld. Strikt genomen zou deze lening dan ook ‘gewoon’ onder de € 500.000-grens vallen. De Kennisgroep Aanmerkelijk Belang van de Belastingdienst is echter bijzonder mild. Volgens de kennisgroep brengt doel en strekking van de wet mee dat deze schuld onder de uitgezonderde schulden valt. Maar de lening moet dan wel kunnen kwalificeren als eigenwoningschuld als de lening niet tot het ondernemingsvermogen zou zijn gerekend. Dat betekent onder andere dat de lening, als deze dateert van na 2012, moet voldoen aan de fiscale aflossingseis (art. 3.119c Wet IB 2001).
Belang voor de praktijk
Een ondernemer kan een woning natuurlijk niet zomaar tot het ondernemingsvermogen rekenen. Dat kan alleen maar als het pand ook voldoende zakelijke doeleinden dient. Je moet hierbij denken aan bijvoorbeeld een woonwinkelpand. Is zuiver sprake van een woning, zonder zakelijke doeleinden, dan valt de woning onder het verplicht privévermogen van de ondernemer.
De Belastingdienst is erg soepel. Deze casus had ook heel anders uitgelegd kunnen worden, zeker omdat de wet toch heel duidelijk verwijst naar het begrip eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001. Discussie hierover zal door het innemen van dit standpunt echter niet meer kunnen plaatsvinden. De inspecteurs van de Belastingdienst zijn namelijk gebonden aan de standpunten van hun kennisgroepen en een belastingplichtige kan zich hierop, gesteld dat er toch discussie ontstaat, in rechte beroepen.
Onderdeel van de vrijstelling van eigenwoningschulden voor de toepassing van de Wet excessief lenen is de eis dat de aandeelhouder een hypotheekrecht moet hebben verstrekt aan de bv (art. 4.14a lid 6 Wet IB 2001). Maar deze eis geldt op grond van overgangsrecht niet voor leningen die vóór 2023 reeds bij de eigen bv bestonden (art. 10a.23 Wet IB 2001). Wordt een lening bij een bank op enig moment na 2022 overgesloten naar een eigen bv, dan geldt de eis van het hypotheekrecht echter onverkort (KG:003:2023:7).
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting