De procedure voor het terugvragen van btw op oninbare vorderingen wordt versoepeld. Voor de praktijk zal dit ingrijpende gevolgen hebben.
Een concreet wetsvoorstel voor het terugvragen van btw op oninbare vorderingen is opgenomen in de dinsdag gepresenteerde ‘Fiscale vereenvoudigingswet 2017'. Het doel van de nieuwe regeling voor teruggaaf van btw op oninbare vorderingen is om de procedure voor btw-teruggaaf met ingang van 1 januari 2017 te vereenvoudigen en betrokken ondernemers sneller zekerheid te geven over deze teruggaaf. Reden hiervoor is dat de huidige regels als tijdrovend en ingewikkeld worden ervaren.
Inhoud voorstel
De 5 belangrijkste punten uit de nieuwe regeling zijn:
1, Het recht op teruggaaf ontstaatals de vergoeding één jaar na opeisbaarheid nog niet is ontvangen.
Aandachtspunten
Het recht op teruggaaf kan nooit later dan één jaar na opeisbaarheid ontstaan. Dit betekent dat wanneer de btw over een later tijdvak wordt teruggevraagd dan het tijdvak waarin de éénjaarstermijn is geëindigd, het verzoek om teruggaaf niet tijdig is en de teruggaaf door de Belastingdienst kan worden geweigerd. Het is dan ook zaak om de éénjaarstermijn scherp in de gaten te houden.
Als reeds voor het einde van de éénjaarstermijn is komen vast te staan dat de factuur niet zal worden betaald, dan ontstaat het recht op teruggaaf op dat eerdere moment. De btw zal dan over dat tijdvak moeten worden teruggevraagd.
Wat betreft het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is, moet worden uitgegaan van de uiterste betaaldatum, zoals die is opgenomen in de overeenkomst of algemene voorwaarden. Als deze datum daarin niet is opgenomen, dan geldt de wettelijke betaaltermijn, in beginsel gelijk aan 30 dagen na ontvangst van de factuur.
2. Het bedrag van de teruggaaf moet via de periodieke btw-aangifte worden geclaimd.
Aandachtspunt
Een afzonderlijk verzoek tot teruggaaf is niet meer nodig. Het is op dit moment ook nog onduidelijk op welke wijze de btw in de aangifte moet worden opgenomen. Loyens & Loeff verwacht dat het bedrag eenvoudigweg in mindering kan worden gebracht op de af te dragen btw (rubriek 1 van de btw-aangifte) dan wel dat een nieuwe rubriek wordt opgenomen. Een uitzondering geldt voor vorderingen die zijn overgenomen (zie hierna).
3. Als een oninbare vordering later alsnog (deels) wordt voldaan, dan wordt de corresponderende btw opnieuw (deels) verschuldigd op het moment van de betaling.
4. Als een oninbare vordering wordt overgedragen (bijvoorbeeld in het kader van factoring), treedt de overnemer voor de teruggaafregeling in de voetsporen van de verkoper.
Aandachtspunten
De overnemer kan enkel btw terugvragen vanwege oninbaarheid als de vordering binnen de éénjaarstermijn wordt overgedragen. Als de vordering wordt overgedragen na het verstrijken van de éénjaarstermijn, dan heeft de overdrager zelf het recht op teruggaaf van btw. In beide gevallen rust er wel een verplichting op de overnemer om de btw aan de Belastingdienst terug te betalen als de oninbare vordering later alsnog (deels) wordt voldaan.
Als de overnemer het recht op teruggaaf heeft, dan geldt wel dat deze de btw niet kan terugvragen via de reguliere aangifte. Voor overnemers van vorderingen geldt ook na 1 januari 2017 dat zij een separaat verzoek daartoe moeten doen bij de Belastingdienst. Voor dergelijke separate verzoeken zijn wat betreft vorm en inhoud nadere uitvoeringsregels aangekondigd die naar verwachting later dit jaar bekend worden gemaakt.
Door een overgangsregeling zullen de nieuwe regels ook gelden voor opeisbare vorderingen van vóór 1 januari 2017, met dien verstande dat de termijn van één jaar begint te lopen op 1 januari 2017.
Wat betekent dit voor de praktijk?
De voorgestelde wijzigingen zijn erg welkom voor de praktijk. Voor de inrichting van het administratie / ERP-systeem zullen deze wel verstrekkende gevolgen hebben. Daarnaast kunnen hier en daar vraagtekens worden gezet bij de uitleg van de regeling en de houdbaarheid ervan in het licht van de Europese btw-regels.
Hoewel Loyens & Loeff verwacht dat bovenstaande regels met ingang van 1 januari 2017 zullen gaan gelden, benadrukken zij dat de ‘Fiscale vereenvoudigingswet 2017' slechts een wetsvoorstel betreft.
Bron: Loyens & Loeff
1