Na de rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Noord-Holland komt ook de rechtbank Gelderland tot de conclusie in een aan haar voorgelegde belastingzaak dat de ‘oldtimer'-regeling niet in strijd is met Europees recht of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De meervoudige belastingkamer van de rechtbank Gelderland heeft op 2 juni 2015 een uitspraak gedaan in een proefprocedure over de oldtimerregeling in de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB).
De voorwaarden voor vrijstelling van oldtimers zijn in deze wet in de afgelopen jaren een aantal keren aangescherpt. Landelijk zijn hierover enkele proefprocedures aangespannen. De rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Noord-Holland deden in verwante procedures uitspraken.
Oldtimer op benzine
De rechtbank Gelderland heeft in deze procedure een oordeel gegeven over de belastingheffing op een auto uit 1987 die op benzine rijdt. Eiser heeft in 2013 een mededeling ontvangen dat hij recht had op een vrijstelling voor motorrijtuigenbelasting. In 2014 is de regeling echter aangescherpt, waardoor hij nu (onder voorwaarden) in aanmerking komt voor betaling van het kwarttarief.
Beoordelingsvrijheid wetgever
De rechtbank heeft overwogen dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van wetgeving en is van oordeel dat de wetgever binnen die beoordelingsvrijheid is gebleven. De wetswijziging is democratisch tot stand gekomen en de keuze voor deze regeling is niet van elke redelijkheid ontbloot. De regeling levert een bijdrage aan het bereiken van de beoogde doelstellingen (budgettaire overwegingen, milieudoelstellingen, behoud van cultureel erfgoed). De financiële gevolgen voor eiser (het kwarttarief) staan hiermee in een redelijke verhouding.
Informatie
Eiser heeft aangevoerd dat de Tweede Kamer onjuist is voorgelicht. Nog daargelaten dat de inspecteur dit heeft bestreden, is het aan de Tweede Kamer zelf te beoordelen of om die reden de wet zou moeten worden gewijzigd. Dit kan geen reden zijn de wet buiten toepassing te laten. De mededeling uit 2013 staat ook niet aan de belastingheffing in de weg, nu die is gebaseerd op de toen geldende wet en hier niet uit kan worden afgeleid dat de vrijstelling voor altijd zou blijven gelden, ook als de wet wijzigt.
Bron: de Rechtspraak
5