Op 28 juli jl. heeft Hof Arnhem-Leeuwarden in een door PwC gevoerde procedure bevestigd dat een ondernemingspensioenfonds dat kosten maakt bij een collectieve waardeoverdracht en deze kosten doorbelast naar haar onderneming(en), het recht heeft om de btw op deze kosten in aftrek te brengen. De uitspraak van het Hof is met name voor de pensioensector van belang omdat voor het eerst door een rechter wordt bevestigd dat een pensioenfonds btw-belaste diensten kan verlenen aan de onderneming(en).

Wat betekent dit?

Weliswaar ziet de uitspraak van het Hof specifiek op het doorbelasten van transitiekosten door een pensioenfonds bij een collectieve waardeoverdracht, het belang van de uitspraak is breder. Kostendoorbelastingen geven vaker aanleiding tot discussies tussen ondernemers en de Belastingdienst. Deze uitspraak onderschrijft nog eens dat het van groot belang is om afspraken over kostendoorbelastingen contractueel goed vast te leggen en om het verband tussen de inkomende- en door te belasten (interne- en externe) kosten en facturen goed te documenteren.
 
Voor pensioenfondsen is de uitspraak bijzonder interessant, en niet alleen voor pensioenfondsen die te maken hebben met collectieve waardeoverdrachten. Het is namelijk voor het eerst dat een Nederlandse rechter heeft erkend dat een pensioenfonds btw-belaste diensten kan verlenen aan haar onderneming(en). Wanneer de onderneming een ‘btw-belaste' ondernemer is, kan de onderneming de door het pensioenfonds berekende btw in aftrek brengen. Ook bij het pensioenfonds drukt geen btw op kosten die toerekenbaar zijn aan die diensten of doorbelastingen. Uiteindelijk heeft dit tot gevolg dat transitiekosten zonder btw-druk door een (btw-belaste) onderneming kunnen worden gedragen.
 
Dit resultaat heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) beoogd in de uit Nederland afkomstige PPG-zaak (arrest van 18 juli 2013, nr. C-26/12). Die zaak ging in essentie over de aftrekbaarheid van btw op kosten in verband met pensioenuitvoering. Het HvJ vindt dat kosten die hun oorsprong vinden in de (btw-belaste) onderneming, uiteindelijk niet tot btw-druk mogen leiden. Op welke wijze de kosten bij de onderneming belanden, ofwel rechtstreeks ofwel via een juridisch afgezonderd pensioenfonds, is volgens het HvJ niet relevant. Ook het Hof neemt deze uitgangspunten in acht, ook al verwijst het op dit punt niet expliciet naar de PPG-zaak.
 
Het is op het moment van publicatie van dit nieuwsbericht nog niet duidelijk of de Belastingdienst cassatie gaat instellen bij de Hoge Raad.

Achtergrond

Belanghebbende is een ondernemingspensioenfonds dat pensioenregelingen uitvoerde voor een aantal aangesloten (concern)vennootschappen. Deze vennootschappen waren ‘btw-belaste' ondernemingen. Nadat belanghebbende in een situatie van onderdekking was terechtgekomen, hebben de vennootschappen in 2010 besloten om de pensioenregelingen niet langer bij belanghebbende, maar via een collectieve waardeoverdracht bij een bedrijfstakpensioenfonds onder te brengen. In dit kader hebben de vennootschappen zich jegens de belanghebbende verplicht een eenmalige herstelpremie en een afkoopsom te betalen. Tevens waren partijen overeengekomen dat belanghebbende een vergoeding van maximaal EUR 10 miljoen zou ontvangen ter dekking van de kosten ("transitiekosten") die belanghebbende naar verwachting zou maken voor het realiseren van de collectieve waardeoverdracht. Partijen hebben deze afspraken vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
 
In 2012 heeft belanghebbende, conform het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst, door haar gemaakte transitiekosten (EUR 9,9 miljoen) naar de vennootschappen doorbelast en daarbij btw in rekening gebracht.
 
Belanghebbende heeft de btw op de door haar gemaakte kosten in aftrek gebracht omdat zij meende dat die kosten rechtstreeks toerekenbaar waren aan de – btw-belaste – doorbelasting naar de vennootschappen.
 
De Belastingdienst was evenwel van mening dat belanghebbende geen recht op aftrek had. De Belastingdienst stelde onder meer dat de kostendoorbelasting niet de vergoeding vormde voor een dienst van belanghebbende. Ook stelde de Belastingdienst dat de doorbelasting in feite moet worden gezien als een onderdeel van een btw-onbelaste afkoopsom of schadevergoeding.

Uitspraak

Het Hof hanteert als uitgangspunt dat een kostendoorbelasting de vergoeding vormt voor een btw-belaste ‘economische activiteit'. Het Hof verwijst daarbij naar uitspraken van de Hoge Raad en het HvJ, waarin vergelijkbare uitgangspunten zijn gehanteerd.
 
Het Hof leidde uit alle processtukken af dat belanghebbende de waardeoverdracht heeft gerealiseerd en in dit kader op eigen naam kosten en voor eigen rekening kosten heeft gemaakt en deze vervolgens heeft doorbelast naar de vennootschappen. Volgens het Hof is daarmee ook het verband tussen de kosten en de doorbelasting gegeven en heeft belanghebbende dus recht op aftrek van btw.
 
 

Bron: PwC

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Omzetbelasting

9

Gerelateerde artikelen