Hof Amsterdam oordeelt dat de borgstelling zakelijk is. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde ten tijde van het sluiten van de borgstellingsovereenkomst niet bereid zou zijn geweest om onder dezelfde voorwaarden eenzelfde (debiteuren)risico uit borgstelling te aanvaarden.

X houdt via zijn holding de aandelen in een aantal werkmaatschappijen. In verband met een krediet van € 2 miljoen voor de werk-bv’s stelt X zich in 2006 jegens de bank borg voor € 150.000. De werk-bv’s gaan in 2013 failliet en in 2014 wordt X door de bank als borg aangesproken. X brengt de betaalde borgsom van uiteindelijk € 60.000 in aftrek in zijn IB-aangifte. Volgens de inspecteur is sprake van een onzakelijke borgstelling en hij corrigeert de aangifte. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de aan de bank betaalde borgsom niet in aanmerking kan brengen als een negatief ROW. De inspecteur maakt aannemelijk dat een onafhankelijke derde ten tijde van het sluiten van de borgstellingsovereenkomst niet bereid zou zijn geweest onder dezelfde voorwaarden eenzelfde (debiteuren)risico uit borgstelling te aanvaarden.

Hof Amsterdam oordeelt dat de borgstelling zakelijk is. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde ten tijde van het sluiten van de borgstellingsovereenkomst niet bereid zou zijn geweest om onder dezelfde voorwaarden eenzelfde (debiteuren)risico uit borgstelling te aanvaarden. Het hof acht daarbij van belang dat de bank in 2006, op grond van de positieve verwachtingen, een substantieel krediet heeft verstrekt. Ook is van belang dat de aan de lening verbonden borgtocht, gezien de omzet- en exploitatieprognoses, relatief gering is. Het hof vermindert de aanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 20 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

422

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen