Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van een immateriële schadevergoeding. Uit de tussen A en X overeengekomen beëindigingsovereenkomst blijkt namelijk dat de vergoeding is uitgekeerd ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

X werkt als pedagogisch medewerker voor stichting A. Tijdens een incident op 2 juni 2010 wordt X lichamelijk mishandeld door een van de cliënten. X loopt daarbij letsel aan haar onderarm op. Eind 2012 wordt duidelijk dat er geen werkbare relatie meer is, en wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden. A kent daarbij een vergoeding van ruim € 40.000 toe aan X. X is van mening dat geen belasting is verschuldigd over deze vergoeding, omdat er sprake is van een immateriële schadevergoeding.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van een immateriële schadevergoeding. Volgens de rechtbank blijkt uit de tussen A en X overeengekomen beëindigingsovereenkomst dat de vergoeding is uitgekeerd ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vergoeding is namelijk bedoeld als aanvulling op een door X eventueel te ontvangen bruto sociale uitkering dan wel een eventueel elders te verdienen lager bruto salaris. Verder wijst de rechtbank er nog op dat A de vergoeding overeenkomstig deze uitgangspunten in de loonheffing heeft verwerkt. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.80

Wet op de loonbelasting 1964 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 18 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen