B en K, twee Bulgaarse ondernemingen, kopen goederen in Zwitserland. Zij schakelen vervolgens het Oostenrijkse Vetsch Int. Transporte GmbH in om de goederen naar Oostenrijk te vervoeren. Daarna worden de goederen door een expediteur verder naar Bulgarije vervoerd. Vetsch dient vervolgens, als indirecte vertegenwoordigster van B en K, bij een Oostenrijks douanekantoor aangiften in voor het in het vrije verkeer brengen van uit Zwitserland afkomstige goederen. Haar verzoek om btw-vrijstelling wordt ingewilligd. Bij de doorverkoop geven B en K de verkoop niet aan, maar doen zij aangifte van een ICL aan Vetsch. Vetsch wordt vervolgens aangewezen als de tot voldoening van de btw bij invoer gehouden persoon, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling waarom in de vermelde aangiften was verzocht. Vetsch is het hier niet mee eens. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Advocaat-generaal Kokott concludeert dat de btw-vrijstelling bij invoer ten aanzien van de aangever niet kan worden geweigerd als alleen de afnemer van de goederen wist of had moeten weten dat hij met de intracommunautaire overbrenging deelneemt aan een handeling die deel uitmaakt van btw-fraude.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 10 september