A verricht diensten op het gebied van bouwmanagement voor belanghebbende (X bv). Per 1 mei 2001 treedt A in dienst bij belanghebbende als directeur. Naast de werkzaamheden die hij voor belanghebbende verricht, voert A, voor derden, ook het management uit over diverse andere projecten. Deze werkzaamheden verricht A via zijn bv (D bv). Op 1 september 2003 sluit belanghebbende een managementovereenkomst met D bv. Op grond van deze overeenkomst zal D bv een manager detacheren bij belanghebbende. A bv houdt op de managementfee die ze aan D bv betaalt geen LB in. De inspecteur merkt de managementvergoeding aan als loon van A, en legt een LB-naheffingsaanslag op. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat het sluiten van de managementovereenkomst geen wezenlijke verandering in de arbeidverhouding tussen belanghebbende en A tot stand heeft gebracht en dat er nog steeds sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur onvoldoende heeft weersproken dat de dienstbetrekking per 1 september 2003 is beëindigd. Volgens het hof is de aanname van de inspecteur, dat de omstandigheden waaronder A de werkzaamheden op grond van de managementovereenkomst verricht in wezen niet zijn gewijzigd ten opzichte van de periode dat A de werkzaamheden in dienstbetrekking verrichtte, een onvoldoende basis voor de correcties. Het hof overweegt hierbij dat deze aanname – zonder voldoende onderbouwing – niet leidt tot een situatie dat kan worden gezegd dat de verhouding tussen belanghebbende en A op grond van de managementovereenkomst kwalificeert als dienstbetrekking. Het hof wijst er hierbij nog op dat de inspecteur de juridische implicaties en gevolgen van de managementovereenkomst wél volledig erkent en respecteert. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk en vermindert de naheffingsaanslag.