Belanghebbende, X, koopt in 2001 174 aandelen B bv. Y, de broer van X koopt, indirect, via C bv, de andere 176 aandelen B bv. Overeengekomen wordt vervolgens dat C bv de aandelen B bv uiterlijk in 2006 zal kopen van X, voor € 226.890,11. X verkoopt de aandelen in 2004. Hij verkrijgt daarbij een vordering (annuïteitenlening) op C bv, waarna X kwijting verleent aan C bv. In 2012 sluiten X en C bv een nadere overeenkomst. Hierbij wordt overeengekomen dat C bv maandelijks minder zal aflossen. X is van mening dat er voor het verschil van € 45.736,66 sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.29 Wet IB 2001. De inspecteur is het daar echter niet mee eens. Rechtbank Gelderland oordeelt dat er civielrechtelijk geen sprake is van een betaling van de koopsom in termijnen. Volgens de rechtbank moet de nadere overeenkomst civielrechtelijk worden gekwalificeerd als een aanpassing van de leningscondities, en niet als een aanpassing van de overdrachtsprijs van de aandelen. Art. 4.29 lid 2 Wet IB 2001 is volgens de rechtbank dan niet van toepassing.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechten die voortvloeien uit de annuïteitenlening, voor de toepassing van de a.b.-regeling, deel uitmaken van de overdrachtsprijs. Volgens het hof bestaat er tussen de rechtshandelingen namelijk een zodanige samenhang dat zij in economische zin als één geheel moeten worden beschouwd. Volgens het hof moet de verlaging van het bedrag van de annuïteitenlening in 2012 dan in beginsel ook worden beschouwd als een verlaging van de overdrachtsprijs van de aandelen B bv, die leidt tot een negatief vervreemdingsvoordeel in de zin van art. 4.29 Wet IB 2001. Het gelijk is aan X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.46
Wet inkomstenbelasting 2001 4.29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 8 maart