De civiele kamer van Hof Den Haag oordeelt dat moeder en de drie zonen de ab-claim op een correcte wijze hebben berekend. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de latente ab-claim tegen het per datum van waardering nominale percentage in aanmerking moet worden genomen.

Vader en moeder hebben vier zonen. Vader overlijdt op 25 februari 2015. In zijn testament heeft hij zoon vier onterfd. Moeder en de andere drie zonen zijn de erfgenamen. Na diverse procedures (zie onder andere Hof Den Haag, 1 september 2020, 200.267.296/01) is thans de berekening van de legitieme portie in geschil. In het bijzonder de becijfering van de latente IB-claim met betrekking tot het tot de nalatenschap behorend aanmerkelijk belang. De echtgenote van wijlen zoon vier is van mening dat de ab-claim op enigerlei wijze contant moet worden gemaakt. Moeder en de drie zonen stellen dat de ab-claim nominaal moet worden meegenomen (25%). Zij komen daarbij uit op € 2,2 mln.

De civiele kamer van Hof Den Haag oordeelt dat moeder en de drie zonen de ab-claim op een correcte wijze hebben berekend. Het hof wijst daarbij op de jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat wanneer de waarde van de aandelen is berekend op basis van de contante waarde van de toekomstige geldstromen, de met die contante waarde corresponderende latente ab-claim tegen het per datum van waardering nominale percentage in aanmerking moet worden genomen. Als de latente ab-claim van € 2,2 mln nogmaals contant wordt gemaakt, wordt er met twee maten gemeten inzake de waardering van de aandelen en de becijfering van de met de aandelen verbonden latente ab-claim. Het hof berekent vervolgens het door de echtgenote van wijlen zoon vier te ontvangen bedrag ten behoeve van zijn nalatenschap op € 236.000.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.17a

Wet inkomstenbelasting 2001 4.16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Den Haag

188

Gerelateerde artikelen