Belanghebbende, X, heeft in de jaren 1992 tot en met 2004 alimentatie aan zijn ex-echtgenote betaald. In de periode 2010/2011 is de ex-echtgenote een civiele procedure gestart om de door X tijdens de huwelijksgemeenschap opgebouwde pensioenrechten alsnog in de verdeling van de gemeenschap te betrekken. X komt er achter dat zijn ex in werkelijkheid meer verdiende dan het inkomen waar de alimentatiebetalingen op waren gebaseerd en dat hij uitgaande van dat hogere inkomen steeds ten onrechte (teveel) alimentatie heeft betaald. X spant een gerechtelijke procedure aan om de in het verleden aan de ex-echtgenote teveel betaalde alimentatie terug te krijgen. De advocaatkosten betreffende de procedures, € 6800, voert hij in zijn aangifte ib/pvv 2011 op als "totaal aftrekbare kosten i.v.m. alimentatie'. De inspecteur accepteert deze aftrekpost niet. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag (MK I, 3 mei 2016, BK-15/00347, V-N Vandaag 2016/1172) hebben de advocaatkosten geheel betrekking op de door de ex-echtgenote tegen X ingestelde civiele procedure met betrekking tot de pensioenrechten. X heeft daarvoor in de civiele procedure een proceskostenvergoeding van € 4220,31 gekregen. Door een exemplaar van die civiele uitspraak in het geding te brengen waarin deze proceskostenvergoeding is weggelaten dan wel verwijderd, heeft X klaarblijkelijk de bedoeling gehad het hof fout voor te lichten en dus te misleiden. Het geschil beperkt zich daarom tot € 2579,69 (€ 6800 min € 4220,31), maar ook dat bedrag is volgens het hof niet aftrekbaar. Het hof verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, nr. 15/02165, BNB 2016/78. Volgens het hof was de Belastingdienst ook niet gehouden (spontaan) gegevens over de ex-echtgenote aan X te verstrekken. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.108