X bv is opgericht in 1988. Directeur en enig aandeelhouder is de heer X, die arts is. Tot 1 januari 2000 drijft X bv de artsenpraktijk van X. Per deze datum is de praktijk voortgezet in vof-verband door X en zijn echtgenote, mevrouw Y-YZ. De activa en passiva zijn overgegaan tegen boekwaarden. Ter zake van de overdracht is geen goodwill bedongen. Medio 2002 heeft de vof haar activiteiten gestaakt. Deze zijn overgedragen aan een nieuwe bv. Aandeelhouders van deze bv zijn X en Y-YZ, ieder voor 50%. Deze heeft in dat kader € 204.201 aan goodwill geactiveerd. In geschil is de vpb-navordering bij X bv over 2000 en de 50%-vergrijpboete. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv geen goodwill heeft bedongen met het oogmerk om X als enig aandeelhouder te bevoordelen. Hof Amsterdam oordeelt dat de eventuele zakelijke goodwill niet substantieel is en dat het niet in aanmerking nemen daarvan dus niet is ingegeven door het oogmerk X als aandeelhouder te bevoordelen. Voorts is in hoger beroep komen vast te staan dat de nieuwe bv – anders dan de rechtbank veronderstelde – geen bedrag aan goodwill heeft geactiveerd. De navordering is dus niet terecht. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie van X bv niet-ontvankelijk is, aangezien het niet kan leiden tot een voor haar gunstiger resultaat. X bv voert vergeefs aan dat haar (processuele) belang is gelegen in de gevolgen van de uitspraak van het hof voor (ambtshalve te verlenen verminderingen van) aanslagen van andere belastingplichtigen over latere jaren.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad