Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in navolging van de rechtbank dat de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het Koninklijk Huis niet geldt voor andere belastingplichtigen zoals X.

Belanghebbende, X, stelt dat zijn aanslag IB/PVV 2011 dient te worden verminderd tot nihil en beroept zich daarbij, op grond van het gelijkheidsbeginsel, op de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het koninklijk huis (art. 40 lid 2 Gw).

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in navolging van de rechtbank dat de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het Koninklijk Huis niet geldt voor andere belastingplichtigen zoals X. Het gelijkheidsbeginsel brengt daar geen verandering in. Het onderscheid dat de wetgever heeft gemaakt, waarin besloten ligt dat de leden van het Koninklijk Huis voor wat betreft de in art. 40 van de Grondwet aangewezen inkomens- en vermogensbestanddelen niet gelijk zijn aan andere belastingplichtigen, kan voorwerp zijn van meningsverschil, zo blijkt ook uit de regelmatige terugkerende politieke discussies over dit onderwerp, maar is niet evident onjuist. Het hof dient daarom het oordeel van de wetgever te eerbiedigen. Toetsing aan art. 26 IVBPR leidt, gelet op de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever, niet tot een ander oordeel. Het gelijkheidsbeginsel dwingt er evenmin toe om X vrijstelling te verlenen voor premie volksverzekeringen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Grondwet 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 1 juli

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen