Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de omschrijving van de belastingplicht in de verordening van de gemeente Ede onvoldoende is afgebakend, en dus onverbindend is.

De gemeente Ede legt X een aanslag in de reclamebelasting op voor het belastingjaar 2009. De rechtbank vernietigt de aanslag. In hoger beroep is in geschil of dit terecht is.

Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de omschrijving van de belastingplicht in art. 4 van de Verordening onvoldoende afgebakend is en aldus niet verbindt. Deze bepaling strookt niet met art. 217 Gemeentewet. In de verordening is bepaald dat de reclamebelasting niet wordt geheven indien op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling moet geschieden, onderscheidenlijk een vergoeding verschuldigd is aan de gemeente, dan wel aan de organisatie aan wie de gemeente zich middels een convenant verplicht heeft tot het uitbetalen van opbrengsten van de reclamebelasting. Hiermee is niet overzienbaar, laat staan voor andere belastingplichtigen controleerbaar, of de daarin bedoelde privaatrechtelijke overeenkomst bestaat en op grond daarvan betaling moet geschieden en evenmin, of de gemeente zich door middel van een convenant aan een organisatie heeft verplicht tot het uitbetalen van opbrengsten van de reclamebelasting. De bepaling komt ook neer op delegatie van de verordenende bevoegdheid die volgens art. 217 Gemeentewet is opgedragen aan de raad. Voor zo'n delegatie is volgens art. 127 van de Grondwet een wettelijke grondslag nodig, die – anders dan in de gevallen voorzien in art. 225 lid 1 onderdeel a, in art. 234 lid 1 onderdeel a, en in art. 235 lid 2 Gemeentewet – ontbreekt.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof Arnhem

3

Gerelateerde artikelen