Belanghebbende, X, woont in België en doet in Nederland aangifte voor de ib/pvv als binnenlandse belastingplichtige. X en zijn echtgenote hebben drie kinderen aan wie zij in het jaar 2009 bijdragen hebben verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Hiervoor heeft X een aftrekpost berekend die deels bij hem als persoonsgebonden aftrek in mindering is gebracht en deels bij zijn echtgenote. Ook in de jaren voor 2009 heeft X deze aftrekpost in zijn aangiften opgenomen. De aftrek is door de inspecteur voor de jaren tot en met 2006 geaccepteerd. Voor het jaar 2007 heeft de inspecteur de aftrek nog wel verleend maar aan X, bij brief van 27 april 2010, gemeld dat hij niet het vertrouwen daaraan mag ontlenen dat dit in een volgend jaar ook nog zal worden geaccepteerd. In het jaar 2008 is de aftrek toch nog toegestaan. Voor het in het geschil zijnde jaar 2009 weigert de inspecteur de aftrek vanwege de hoogte van het inkomen en het vermogen van elk van de kinderen. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep en beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan X aan de aanslagregeling voor de jaren 2001 tot en met 2008 niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat ook voor het jaar 2009 de aftrekpost wegens kosten van levensonderhoud van de kinderen zou worden aanvaard. De bewoordingen van de brief van 27 april 2010 maken duidelijk dat het voorbehoud alle toekomstige jaren betreft. Ook aan het enkele volgen van de aangifte voor het jaar 2008 kan X niet het vertrouwen ontlenen, vooral niet omdat op geen enkele wijze is gebleken dat de inspecteur daarbij teruggekomen zou zijn van zijn eerder voor het jaar 2007 ingenomen standpunt. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 29 november