Belanghebbende, X, woont vanaf 1 april 1999 tot 19 juni 2002 met mevrouw Y samen. Y staat ingeschreven op het adres van X. Y heeft vervolgens Nederland verlaten en is teruggekeerd naar Australië. X en Y waren niet gehuwd, hadden geen samenlevingscontract en geen gezamenlijke kinderen. X heeft bedragen aan een ‘familietrust' van X overgemaakt die hij in zijn aangifte als (afkoop) van alimentatie in aftrek wil brengen, hetgeen de inspecteur weigert. Voor de rechtbank is in geschil of X een betaling van AUD 400.000 (€ 244.182) in 2002 in aftrek kan brengen als onderhoudsverplichting dan wel als afkoop daarvan.
Rechtbank Breda stelt dat op grond van artikel 6.3, lid 1, onderdeel f Wet IB 2001 aftrekbaar zijn als onderhoudsverplichtingen: in rechte vorderbare periodieke uitkeringen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud. Volgens de rechtbank maakt X niet aannemelijk dat Y een bijdrage voor levensonderhoud nodig heeft zodat niet aannemelijk is dat er sprake is van een dringende morele verplichting. X maakt ook niet aannemelijk dat de betalingen die zijn gedaan aan de trust ook feitelijk aan Y ten goede zijn gekomen. Verder heeft X over de trust geen inlichtingen, zoals de "trust deed", verstrekt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een aftrekbare uitkering. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.