Hof Amsterdam verklaart zowel het bezwaar als het beroep alsnog ontvankelijk, maar acht het bezwaar tegen de WOZ-beschikking inhoudelijk ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
X maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, waarna X in beroep gaat. Dit beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Hof Amsterdam (V-N 2022/35.1.6.) oordeelt anders dan de rechtbank dat het beroepschrift van X wel degelijk de vereiste gronden van beroep bevat. Dat de motivering van het beroepschrift ziet op de WOZ-waarde en niet op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar doet hieraan niet af, omdat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat X ook tegen de waarde in rechte kon opkomen. Het hof oordeelt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vervolgens concludeert het hof dat ook het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaar de zevende week is binnengekomen en niet is uit te sluiten dat het uiterlijk op de laatste dag van de bezwaartermijn ter post is bezorgd. Het hof oordeelt inhoudelijk dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Het bezwaar is dus ontvankelijk maar ongegrond. X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad