Het Hof van Justitie EU oordeelt dat W-GmbH, een bestuursholding, geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting over diensten die zij van derden afneemt en, in ruil voor een deelneming in de algemene winst, inbrengt in haar dochterondernemingen.

W-GmbH houdt een deelneming in X-KG en Y-KG. Deze vennootschappen houden zich bezig met de bouw van onroerende zaken en de verkoop van wooneenheden. Deze handelingen zijn in hoge mate vrijgesteld van BTW. In verband met twee bouwprojecten van X-KG brengt W-GmbH om niet diensten ter waarde van € 9,4 mln in X-KG in. Daarnaast verricht W-GmbH ook administratieve diensten voor X-KG. Met betrekking tot Y-KG heeft W-GmbH een gelijke afspraak. W-GmbH brengt de volledige door haar betaalde BTW in verband met de afgenomen diensten in aftrek. Volgens de Duitse Belastingdienst is de BTW op de ingebrachte diensten echter niet aftrekbaar. De Duitse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat W-GmbH, een bestuursholding, geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting over diensten die zij van derden afneemt en, in ruil voor een deelneming in de algemene winst, inbrengt in haar dochterondernemingen. Dit geldt wanneer de diensten in een eerder stadium niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de eigen handelingen van W-GmbH maar met de voor het merendeel vrijgestelde activiteiten van de dochterondernemingen. Verder is ook van belang dat die diensten niet zijn opgenomen in de prijs van de voor de dochterondernemingen verrichte belaste handelingen en die diensten niet behoren tot de algemene kosten van de eigen economische activiteit van de holding.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 9 september

98

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen