Belanghebbende, X bv, stelt in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 personenauto's ter beschikking gesteld aan haar werknemers G, A en B. De laatste twee zijn (middellijk) aandeelhouder van X bv. Uit een boekenonderzoek blijkt dat de rittenstaten niet voldoen aan de wettelijke vereisten. Gevolg zijn de in geschil zijnde naheffingsaanslagen lb/pvv met vergrijpboetes waartegen X bv uiteindelijk in hoger beroep komt.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft X bv met de (achteraf) opgestelde rittenstaten niet bewezen dat G, A en B op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 km privé reden. De inspecteur maakt echter niet aannemelijk dat het aan grove schuld van X bv te wijten is dat te weinig belasting is geheven met betrekking tot de aan G ter beschikking gestelde auto. G leverde wekelijks de rittenstaten bij X bv in en de inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat X bv wist dat de rittenstaten door G achteraf werden opgesteld. De onzorgvuldigheden die hiervan het gevolg zijn vindt het hof verder niet van dien aard, dat deze bij een normale periodieke controle die van een werkgever mag worden verwacht aan het licht moesten komen. De vergrijpboetes die betrekking hebben op G zijn ten onrechte opgelegd. In die zin is het hoger beroep gegrond. Volgens het hof moet, gelet op de leidinggevende positie van A en B, anders dan bij G, de kennis die zij hadden omtrent het bijhouden van de rittenadministratie direct worden toegerekend aan X bv. X bv wist dat de rittenadministraties soms jaren later achteraf werden opgesteld terwijl X bv had moeten weten dat deze werkwijze het nagenoeg onmogelijk zou maken om aan de verzwaarde bewijslast te voldoen. Het is aan de grove schuld van X bv te wijten dat te weinig loonheffing voor A en B is afgedragen. De, in een eerdere fase verminderde, vergrijpboetes zijn passend en geboden.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f