Rechtbank Den Haag oordeelt dat de brieven van de Belastingdienst over de terugvordering van bijdragen uit het btw-compensatiefonds, niet aangemerkt kunnen worden als besluiten in de zin van art. 1:3 lid 2 van de Awb.

Belanghebbende, X, is een gemeente. Zij ontvangt van de Belastingdienst vijf afzonderlijke brieven waarin zij wordt verzocht tot terugbetaling van bijdragen uit het btw-compensatiefonds. Tegen deze brieven stelt X bezwaar en beroep in. Uiteindelijk beslist de Hoge Raad dat de brieven geen beschikkingen zijn als bedoeld in art. 9 lid 4 van de Wet op het BTW-compensatiefonds. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar Rechtbank Den Haag die moet onderzoeken of de brieven beschikkingen zijn als bedoeld in art. 1:3 Awb.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de brieven van de Belastingdienst niet aangemerkt kunnen worden als besluiten in de zin van art. 1:3 lid 2 van de Awb. De rechtbank, in haar hoedanig van bestuursrechter, verklaart zich daarom onbevoegd. Geschillen over onverschuldigd gedane betalingen kunnen partijen voorleggen aan de burgerlijke rechter. De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat het met de brieven beoogde rechtsgevolg slechts kan worden bereikt met een beschikking in de zin van art. 9 lid 4 van de Wet op het BTW compensatiefonds. Nu de Hoge Raad heeft beslist dat de brieven niet kunnen worden aangemerkt als dergelijke beschikkingen, kan daaraan ook niet het door de Belastingdienst beoogde rechtsgevolg worden verbonden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 1:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 21 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen