Belanghebbende, X, laat in 2004 en 2005 een pand bouwen. Hij heeft de intentie om een deel van het pand aan zijn echtgenote (A) te verhuren. A zou dan in dat deel van het pand een horecagelegenheid gaan exploiteren. In zijn btw-aangiften over de jaren 2004 en 2005 brengt X alle voorbelasting ter zake van het pand in aftrek. In 2007 geeft X aan dat hij het pand in 2006 in privé in gebruik heeft genomen en dat de verhuur aan A niet meer doorgaat. De inspecteur legt een btw-naheffingsaanslag over 2006 op. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X de teveel afgetrokken belasting op grond van art. 15 lid 4 Wet OB in 2006 verschuldigd is geworden. De rechtbank overweegt hierbij dat door de eerste in gebruikneming, die voor 100% privé was, in het geheel geen recht meer op aftrek van de btw bestond.
Hof Arnhem - Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur op grond van de verstrekte gegevens niet in redelijkheid had hoeven concluderen dat de voorgenomen verhuur geen economische activiteit zou zijn. X mocht derhalve de btw aftrekken en was deze weer verschuldigd toen bij de ingebruikname bleek dat het pand volledig voor privé werd gebruikt. Volgens het hof moest herziening van de in aftrek gebrachte voorbelasting plaatsvinden vanwege de gewijzigde bestemming. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15